Blaarkoppen onder de ganzen
In maart gaan ze massaal aan de leg, maar er zijn nu al Nijlganzen die broeden. Geen wonder dat er zo veel zijn! Sinds de jaren ’60 hangen er ontsnapte, verwilderde Nijlganzen rond in Nederland, en rond 1990 schoot hun aantal omhoog. De laatste jaren worden ze afgeschoten, wat hun voortvarende vermenigvuldiging afremt. Volgens de Broedvogelatlas zijn er maximaal 11.400 paren, maar ’s winters met de nieuwe generatie erbij, alsmede zwervers uit de buurlanden, kan dat aantal tot wel 50 duizend ganzen oplopen.
Nijlganzen zijn eigenlijk grote eenden. Ze waggelen over graslanden, vaak in steden. In de Randstad zijn hun dichtheden het hoogst, vooral in Rotterdam, maar ook in Groningen zijn ze alomtegenwoordig. Ze gakken niet echt, maar maken een hard, kakelend geluid, soms hees en krasserig.
Nijlganzen kapen vaak andermans nest om in te broeden. Hoewel ze van water houden om te rusten, en waterplanten te eten, dringen ze soms het bos in om roofvogelnesten af te pakken, hoog in een boom. Ze schuwen daarbij geen agressie. Zelfs een havikshorst is niet veilig voor de vastberadenheid van een koppel Nijlganzen. Ik zag ze ook eens op een ooievaarsnest. Zo’n souplesse in broedplaats-keuze is een handige eigenschap. Daarom zijn de van oorsprong Afrikaanse eenden natuurlijk ook zo succesvol geïntegreerd in West-Europa.
Nog even en ze marcheren weer met een kolonne pulletjes rond; donzen bolletjes op zwemvliezen. Het broeden duurt vier weken, het rondstappen voordat de jongen kunnen vliegen duurt nog eens twee maanden. Daarna blijven ze als familie nog graag bij elkaar.
Nijlganzen zijn gemakkelijk te herkennen. Ze zijn rozebruin met kastanjebruin, en hebben witte vlakken op hun vleugels. De handveren aan het eind van de vleugels zijn donkergroen, bij het zwarte af. Hun kop is licht beige, met heel donkere vlekken rond de ogen. Ze zijn de blaarkoppen onder de ganz.., eh grote eenden.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 8 januari ’20)