
Iedere nazomer krijg ik foto’s opgestuurd van wonderlijke bessen, die in trosjes op stengels in de bosgrond staan. De besjes zijn oranje. Eerst kleuren de bovenste bessen van groen via geel naar oranje, dan de lagere. Als dat proces halverwege is, zijn de bessen-aren oranje-geel-groen en lijken ze van een afstandje op vuurpijlen, die uitbundige tuinplanten.
Maar het zijn geen vuurpijlen, het zijn de vruchten van aronskelken. De aronskelk is een van de merkwaardigste planten die we hebben. Als u weleens naar natuurfilms kijkt, kent u die tropische bekerplanten wel, die vliegen lokken en verteren in hun sap. Aronskelken lokken vliegen met dezelfde trucs de bloem in: geur en kleur, een steile rand, een glibberwand, weerhaken, Die geur is trouwens een vieze poeplucht. Vliegen hebben een andere smaak en reukzin dan wij.
Heel anders dan die tropische bekerplant wil de aronskelk geen vlieg verteren. Nee, de vlieg wordt alleen een tijdje gevangen gehouden. Als hij stuifmeel van een andere aronskelk bij zich heeft, kan hij mooi de vrouwelijke bloem bevruchten, onderin de kelk. En omgekeerd wordt ie weer vrijgelaten met een lading nieuw stuifmeel. De glibberige wand droogt op, de weerhaken verschrompelen, de vlieg kan eruit.
Aronskelken werden geplant bij landhuizen en in parken. Landhuizen waren van de rijken, die bouwden met steen, het waren steenhuizen oftewel stinzen. Aronskelken zijn verwilderde stinzenplanten. In de lente bloeien de witte bloemen met hun gele, wormachtige harten. De witte kelk is een schutblad, de gele worm is de bloeiwijze, met onderaan vrouwelijke bloemen en mannelijke daarboven. Na de bloei sterft het blad en geven de oranje bessen kleur. Mooi, maar giftig.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 3 sept. 2014)