Baardmannetjes (m/v)
Na de eerste nachtvorstnacht doen we een rondje Lauwersmeer. Aan de oostkant is een nieuw uitkijktorentje verrezen en daar klimmen we op. Vanuit een onbewolkte hemel glinstert de zon over de velden en plassen waar een laagje rijp en een vliesje ijs op ligt. Prachtig is het, en een frisse neus is gauw gehaald.
Dat ijs is niet ideaal voor vogels, want vogels waden of zwemmen graag door het water en zakken niet graag door het ijs. In de verte luieren wat bergeenden op het ijs. Achter ons is een open plas en daar verdringen zich wilde eenden, krakeenden, kuifeenden en wintertalingen. Wintertalingen zijn kleine, kleurrijke eenden. En wat zwemt daar met die roestbruine kop? Een nonnetje! Ook al een kleine eend, die voor de noordelijke kou naar ons is gevlucht. Even voegt zich een woerd bij haar, sneeuwwit met gitzwart, een oogstrelend kleinood.
Langs de eenden schuift een rij zwanen en het zijn geen knobbelzwanen, want ze hebben rechte snavels die niet oranje, maar geel met zwart zijn. Het zijn wilde zwanen. Knobbelzwanen zijn ook wild, al hebben ze die naam niet.
Wacht, daar schommelt een blauwe kiekendief, een vrouwtje met witte stuit. Ze jaagt laag over de grond langs een rietkraag. Speurend met de telescoop krijgen we op grote afstand bovendien twee slechtvalken, een havik en een sperwer in beeld. Goede roofvogeloogst!
Die sperwer moest eens weten wat zich onder ons afspeelt. Van boven kijken we het vergeelde riet in, en daar wordt gescharreld. Kleine, oranje vogels met lange staarten roepen een hoog ‘ping’, alsof er een baliebelletje wordt gepingeld. Baardmannetjes zijn het, mannetjes met zwarte bakkebaarden en vrouwtjes zonder. ’s Zomers broeden baardmannetjes in riet, en ’s winters schuimen ze rietvelden af, op jacht naar spinnetjes, insectenlarven en -eitjes. Een sperwer zou wel een baardmannetje (m/v) lusten, maar de sperwer zit te verweg en heeft geen benul.
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 22 januari ’19)