
Zwijnen tellen op de Veluwe. De jachtopzichter wijst naar donkere vlekken onder de bomen. Door de kijker worden het luierende zwijnen, tussen de biggen in streepjespak.
Verderop liggen veertien edelhertenbokken met enorme geweien. ‘Tank, Kandelaartje, Wodan, Vredeshert’, somt de opzichter hun namen op. We zien een ree en zes hazen op de akker. Die akker is er voor het wild. Hij is ingezaaid met een granenmengsel. ‘In de winter leeft het hier van de zangvogels’, zegt de opzichter. Nu van de zwijnen. Uit de bosrand betreedt de ene familie na de andere het veld. ‘Een rotte’, heet zo’n familie in jagerslatijn: zeugen met biggen en overlopers; eenjarigen die nog achter de matriarch aansjouwen.
We tellen 85 zwijnen. En nog tien, maar die tellen niet mee want het is na tienen. Er wordt geteld tussen half tien en tien, simultaan, om dubbeltellingen te voorkomen. In totaal zijn er ruim achthonderd. Veel, want vorig jaar was een goed mastjaar: veel beukennootjes, eikels, tamme kastanjes.
De opzichter mocht afgelopen herfst 24 zwijnen schieten, maar kwam niet verder dan tien. Hij schiet selectief, zegt hij, vooral varkens die niet goed meekomen. Vanuit de hoogzit. Dan slaat een gemiste kogel de grond in. Het kreng wordt ontweid en gevild, het vlees gaat naar de poelier.
De opzichter vindt jagen een passie, geen hobby. Van de term ‘plezierjacht’ houdt hij niet. ‘Alsof we voor de lol lukraak dieren knallen’, zegt hij. Zou je zwijnen niet in toom houden, dan ploegen ze de hele Veluwe om en wordt voedselgebrek hun beheerder.
De 121 tellers verzamelen zich na afloop in het café. Bier met gehaktballen. Scharrelzwijn? Nee, melige ballen uit de fabriek.
Ha, deze akker herken ik.
De zwijnen worden alweer afgeschoten, afgaande op het geknal dat tegen de avond in het bos opklinkt. Ze hebben nota bene nog kleine biggetjes….