Kleine zwaan

Kleine zwaan

Kleine Zwaan, © Koos Dansen

In oktober komen ze uit het noordoosten aangevlogen. Eerst eten ze fonteinkruiden in bijvoorbeeld het Lauwersmeer, het IJsselmeer en de Randmeren. In november / december raken de verse fonteinkruiden op en verhuizen kleine zwanen naar akkers, tot in België toe. Maar de meeste waggelen rond in Groningen, de Wieringermeer, op Texel, in Flevoland en Zeeland.

Ze schakelen over op oogstresten, het liefst van suikerbieten. Nu die ondergeploegd zijn, wijken ze uit naar andere gewassen: jong wintergraan bijvoorbeeld, luzerne of gras. In Vlaanderen hebben akkerbouwers bietenresten laten liggen. Toen hadden ze minder last van zwanen in andere gewassen en dus minder schade. Daarbij scheelde het niet-ploegen veel tijd en een fortuin aan brandstof voor de trekker.

In de loop van december verlaten de vogels de bietenvelden niettemin een tijdje om gras te grazen. De weilanden van Noord-Friesland, de uiterwaarden van de grote rivieren en de Eempolders tussen Amersfoort, Bunschoten en Nijkerk zijn bijzonder bij hen in trek. In februari willen ze wel in de Veenkoloniën neerstrijken, langs de grens van Drenthe en Zuidoost-Groningen.

In zachte winters overwinteren duizenden kleine zwanen in Nederland. Soms zijn er meer dan vijftienduizend van deze elegante vogels. Dat zijn er veel. Knobbelzwanen zijn er weliswaar veel meer, maar vijftienduizend kleine zwanen is wel drie vijfde deel van hun wereldbevolking, die op 25 duizend vogels geschat wordt.

Kleine zwanen zijn een stuk kleiner en slanker dan knobbelzwanen en wilde zwanen. Net als wilde zwanen hebben ze een rechte snavel met een gele en een zwarte punt. Het zwart van de punt reikt tot over de helft van hun snavel. Wilde-zwanensnavels hebben meer geel en minder zwart.



DELEN
Reacties zijn gesloten.