
Onze twee konijnen zijn dag en nacht buiten. Alleen tijdens een wolkbreuk, urenlange neerslag of zeer lage gevoelstemperaturen trekken ze zich terug in hun nachthok met hooi. Als we ze binnen houden, kwijnen ze weg. Op het gras komen ze tot leven: ze sjezen rond, springen met vier poten tegelijk omhoog, beklimmen een ren, reikhalzen naar lage takken, knabbelen eens hier, graven eens daar. Als bioloog zou je een konijn geen menselijke eigenschap als ‘vreugde’ mogen toedichten, maar ik zie aanstekelijke vrolijkheid.
Dus blijven ze buiten. Ik zette een zestig centimeter hoog hekje om het gras. Soms landt een kraai tussen de konijnen. Dat maakt hen niet bang, ze huppen nieuwsgierig op de bezoeker af. Katten begrijpen daar niets van. Een kat besluipt de konijnen, schuift met z’n kont en wil toesnellen. Dan kijken de konijnen verwonderd op en huppen ze op de kat af. Die denkt vast iets als: ‘Wat? Ze vluchten niet? Oeps, wegwezen!’
Honden zijn gevaarlijker. Er was een keer een grote hond over het hek gesprongen. Uitzinnig blaffend sprong hij rond. Ik joeg hem weg voor hij een slachting kon aanrichten. Gevaarlijker nog zijn de steenmarter die hier ooit in de dakgoot huisde en de bunzingen van een kilometer verderop. Mochten die eens langs komen… Ze klimmen overal overheen en graven overal onderdoor. De tuin in een bunker veranderen, willen we niet. We nemen het risico. Zouden de konijnen op een bunzing net zo reageren als op een kat? Op een opgezette reageren ze niet (foto). Wel op de egel die ’s avonds zijn snuit door het hek steekt. Om beurten komen de konijnen even neuzen.
Recente reacties