
De natuur blijft sluitpost op de begroting. De herziening van het Europese landbouwbeleid was dé kans om het dure streven naar nog meer productie op nog grotere bedrijven (voor minder boeren) te doorbreken. Maar nee, het plan om zeven procent van de landbouwgrond te reserveren voor natuur, is afgeblazen. Weliswaar wordt drie procent braak gelegd. Dat lijkt wat, maar is te weinig.
Stelt u zich een veld voor van één hectare, honderd bij honderd meter. Laat langs de rand een strookje van één meter verwilderen en u heeft 4 procent natuur. Europa vindt dat het nog een kwart minder kan. Op dat strookje van 75 centimeter moeten dan honderden soorten planten, bloemen, insecten, vogels en zoogdieren in leven blijven. Dat kan niet. Je zult maar kievit zijn op zo’n randje, waarover wezel, hermelijn en bunzing hobbelen, waarboven torenvalk bidt en kiekendief schuimt. Geen schijn van kans. Dan krijgen zoals gebruikelijk de roofdieren de schuld van het uitsterven van weide- en akkervogels. Er wordt doorgemodderd, tot een paar goochemerds rapporteren dat die drie procent niets hebben opgeleverd. Jarenlang weggegooid geld, zullen beleidsmakers roepen, en ook die drie procent wordt weer afgeschaft. En de kievit struikelt van het natuurrandje de afgrond in.
Zolang we haast niets voor natuur overhebben, kunnen we de drie schamele procenten grond maar beter concentreren op de bedrijven waar natuur de meeste kans heeft, waar natuur en cultuurland nog samengaan.
Dan wordt niet drie procent van al het boerenland natuur. Je neemt de natuurlijkste dertig procent en daarvan wordt tien procent natuur. Evenveel grond, maar nu met kans van slagen. De beste gebieden liggen in Oost-Europa, waar bovendien de grond het goedkoopst is.
(Natuurdagboek Trouw 19 maart 2013)
Recente reacties