
Foto Koos Dijksterhuis
Vaak komt er in maart een gevederde immigratiestroom naar mijn tuin op gang. Ook nu wordt het voederkastje gretig bezocht. Net als in de herfst, toen enorme aantallen zangvogels uit Scandinavië ons land binnen trokken. Vele zijn doorgevlogen naar België, Frankrijk, Engeland of Spanje. Sommige voegden zich bij de standvogels in Nederland. Daarvan ging gedurende de winter een deel dood. In december en januri nam een enkele mees soms een hapje, maar verder bleven de vetbollen onaanngeroerd.
Maar nu, tegen het einde van de winter, wordt het weer druk. Trekvogels uit het zuiden passeren andermaal, in tegenovergestelde richting, en lusten onderweg wel wat. En standvogels zijn door hun voorraden heen. Ze zouden jonge spruiten van vogelmuur en kleine veldkers kunnen eten, maar een volle buik krijgen ze daar niet van, zeker niet nu het koud blijft.
Toen er nog zomertarwe werd gezaaid, viel er in maart een graantje mee te pikken. Dat resulteerde zelfs in een langer broedseizoen en groter broedsucces van akkervogels. De switch van zomer- naar wintertarwe is voor hen een van de zwaarste dobbers geweest. Dat blijkt wel uit veldjes waar graan blijft staan als vogelvoer. Die worden tot ver in maart als voedselbron gebruikt. Juist in maart dus kunnen vogels een twaalf-uurtje gebruiken, ook in de tuin.
Broodkruimels, zaden, pinda’s, vet(bollen), pindakaas; ze vinden vast aftrek. Terwijl ik dit typ, hoef ik maar uit het raam te kijken of ik zie groenlingen, vinken, kool-, pimpel- en staartmezen, roodborst en winterkoning, merels, kauwtjes, eksters, huismussen, tortels en houtduiven. Soms komt er een specht langs, een gaai, een putter, een ringmus of een goudvink. En dat in een heel gewone stadswijk.
(Natuurdagboek Trouw 20 maart 2013)
Recente reacties