
Op Schiermonnikoog gleed ik als kind tijdens duinwandelingen uit over de kleine varens, die de noordhellingen begroeiden. Ze waren groen maar hun onderkanten waren oranje bespikkeld. Dat zijn, legde mijn vader uit, de sporen. Eikvarens rangschikken hun sporen in keurige rijtjes van keurige stippels. Er zit geen vlies omheen, de sporen kunnen onbelemmerd wegwaaien.
Ik ken eikvarens van die boomloze duinen, uit loofbos, naaldbos en gemengd bos maar vorige week zag ik ze aan de voet van een oude houtwal van eikenbomen. Eindelijk luisterden ze naar hun naam. Ze waren vrij laat met hun sporen, meestal zijn die er in september wel af.
Dan denk je eens de naam van een varen te weten, en dan blijken er meer dan 150 soorten eikvarens te bestaan. Maar in Nederland zijn dat er slechts twee. Of drie, als je de gekruiste variant tussen beide varens meerekent. Als je strikt de definitie hanteert, dat soorten een afzonderlijke voortplantingsgroep vormen en dus niet vruchtbaar kruisen, zou je beide eikvarens als één soort moeten beschouwen. Een oeverloze discussie, omdat soorten nou eenmaal altijd uit andere soorten zijn geëvolueerd. Grenzen rond soorten zijn daardoor nooit zo scherp.
Hoewel ze liever in de schaduw staan, verdragen eikvarens de zon beter dan de meeste varens. Ze doen het op kalkhoudende, maar ook op licht zure bodem, op zand, steen en dood hout.
Ik heb ze nooit geproefd, maar de wortelstokken van eikvarens zouden zoet smaken. Ze zijn schubbig en groeien oppervlakkig onder de grond, soms er even boven. De wortelstokken van sommige eikvarensoorten schijnen als smaakstof in noga dienst te doen. Ook in middeltjes tegen keelpijn wordt eikvarenwortel gemengd.
Recente reacties