
In mijn kindertijd vielen de bladeren in oktober. Nu vallen ze in november. Misschien vergis ik me, misschien vielen ze vroeger ook al later dan ik me meen te herinneren. Maar vallen doen ze. Eerst de appelboom, toen de platanen, nu de kers. Elke ochtend de tuin vol geel, bruin, rossig blad. Ik moet boodschappen doen, maar het regent en het waait. Een auto van de gemeente rijdt langs en stopt. Er stappen twee mannen uit in oranje hesjes. Er is geen voetbalwedstrijd, het is geen koninginnedag, de oranje mannen dragen bladblazers.
De vetbol hangt. Binnen een half uur zitten er drie mezen bij. Even later komen de merels, gevolgd door kauwen die korte metten maken met de vetbol. In de kaalgewaaide kruin komt zowaar een laatste appel aan het licht. De merels maken er gehakt van.
Het sneeuwt blaadjes voor het raam langs. Gele vlokjes. ‘Don’t you eat that yellow snow’, zong Frank Zappa in de jaren ’70. De blaadjes dwarrelen niet, ze vallen in rechte lijnen. Scheef, dat wel, ze vallen in scheve rechte lijnen. En ze vallen in vlagen, windvlagen.
De regen stopt. Gauw naar de winkel. Wat een wind. Ik ploeg de bocht om. Bladeren waaien me om de oren. Op het trottoir zie ik de oranje mannen. Ze rukken elk van een hoek op naar het midden. Langzaam, maar gestaag. Onverschrokken blazen ze het blad voor zich weg. Ze doen me denken aan stoere kerels die met geigertellers en gevaar voor eigen leven de omgeving verkennen op straling. Het blad waait toch al met alle winden mee, hun inzet is volkomen zinloos. Dat stelt me gerust.
Recente reacties