Eenzelvige mollen en mensen

Eenzelvige mollen en mensen

Gerrit Jan Zwier. Foto Dolph Kessler
Gerrit Jan Zwier. Foto Dolph Kessler

Ieder jaar schrijft Gerrit Jan Zwier een boek. Onlangs verscheen zijn roman De Koningsmol over onderaardse mollen en bovengrondse mensen.

In zijn roman vervlecht Zwier twee verhaallijnen. Ondergronds gaat het over de mol Loda, die zoals alle mollen een eenzelvig leven leidt. Bij Loda groeit het besef dat de mollen beter kunnen samenwerken, zeker als er gevaar dreigt. Maar zodra hij de mollen heeft verenigd, mist hij de eenzaamheid al en zoekt hij een opvolger. Bovengronds gaat het om een meisje en haar ouders. Het meisje redt een mol, en komt net als haar vader in het geweer, als een buurman aankondigt de mollen te gaan bestrijden. De vader droomt al zijn hele leven van een bestaan in de wildernis, in splendid isolation, een verlangen dat Zwier zelf ook niet vreemd is.

Zwier (74) borduurt in zijn boek voort op het kinderboek Het meisje en de mol, dat hij in 1989 samen met tekenares Angela de Vrede maakte. “Ik wilde graag een roman schrijven voor volwassenen, met dieren in de hoofdrol. Waterschapsheuvel was mijn voorbeeld, maar dan over een diersoort waar nog weinig over geschreven was. En met een rol voor mensen.”

Zwiers belangstelling voor mollen begon in de tuin van de Piloersemaborg bij het Groningse Den Ham, waar hij een mol langs het pad zag kruipen. “Dat was vast een jonge mol”, vertelt hij, “ik volgde hem tot hij onder het gras verdween. Je ziet ze bijna nooit, hè, levend. Dood vind je ze misschien iets vaker. Ik vond een keer een witte, een albino. Dat ondergrondse geeft ze iets mysterieus. In een veld vol molshopen weet je dat er zich onder je van alles afspeelt, maar wat? Het lijkt het werk van een groep mollen, maar het kan er net zo goed slechts één zijn.”

De schrijver verdiepte zich in het leven van de mol, die volgens hem met een verrassende snelheid door zijn gangen rent, en ook sneller graaft dan je zou denken. “Ze kunnen zo tweehonderd meter overbruggen”, zegt hij in een pas gemaaid weiland even buiten zijn woonplaats Zuidhorn. “Er zijn momenteel niet zoveel molshopen meer, maar ik hoorde dat ze hier te vinden zijn omdat er pas gemaaid is. Dan storten er gangen in en gaan ze de boel herstellen.”

Op het kortgeschoren land zijn een paar kleine molshoopjes te zien, en een grote, die waarachtig nog beweegt ook. Het is het eindpunt van een oppervlakkige mollengang en kennelijk is hij nog maar net opgeworpen. De aarde is rul en droog, ondanks de gestage regen.

“Mollen zijn prachtig”, vindt Zwier, “maar ook beklagenswaardig. Ze zijn zó aangepast aan hun ondergrondse bestaan, dat ze niet meer anders kunnen. Ze zijn slechtziend en lopen bovengronds groot gevaar. Onder de grond hebben ze maar één serieuze vijand: de mens.” Met klemmen, knuppels, glasscherven, lawaai en gas worden mollen bestreden, omdat ze gazons overhoophalen. En waar wormen en larven uit de bodem verdreven worden door moderne landbewerking, trekken ook mollen zich terug.

Gerrit Jan Zwier. Foto Koos Dijksterhuis
Gerrit Jan Zwier. Foto Koos Dijksterhuis

Zwier probeerde zich voor zijn boek in de hersens van een mol te verplaatsen. “Je weet nooit of dat klopt”, zegt hij, “waarschijnlijk niet. We kunnen ons inleven in dieren, maar interpreteren ze naar menselijke maatstaven. Met mensapen lukt dat misschien nog, zoals Frans de Waal laat zien, maar met mollen is dat toch lastiger. In het boek leidt dat tot een groot misverstand: de dochter denkt de mol te redden, maar die mol kijkt daar heel anders tegenaan. Daarom wilde ik een roman schrijven, want die fantasie is niet wetenschappelijk verantwoord en in een non-fictie monografie had ik dat niet kunnen doen. Zo’n boek is meer iets voor biologen.”

Het had weinig gescheeld of Zwier was zelf bioloog geworden. In de jaren ’60 studeerde hij het vak twee jaar in Amsterdam. Midas Dekkers en Romke van der Kaa waren jaargenoten. Maar de wildernis trok hem, zoals die de hoofdpersoon in de Koningsmol trekt. “Mij leek veldwerk aan planten en dieren leuk”, vertelt hij, “maar we moesten telkens door een microscoop loeren en tekenen wat je daaronder zag. Ik houd niet van tekenen en kreeg er genoeg van.” De jonge Zwier werkte in de Heineken-brouwerij te Amsterdam en op camping Stortemelk op Vlieland, spaarde geld, en liftte met de Verzamelde Gedichten van Slauerhoff in zijn rugzak naar Lapland, waar hij een half jaar van de weidsheid en de stilte van de toendra genoot. “Al heb ik in Noorwegen ook in een visfabriek gewerkt”, zegt hij lachend.

Terug in Nederland ging hij geografie studeren in Groningen en later ook culturele antropologie. Hij heeft veel gereisd, vooral naar het noorden dat naar eigen zeggen bij het door hem geliefde Vlieland begint. Daar schreef hij het slot van de Koningsmol, als artist-in-residence in een huisje aan de waddendijk, waar de Noorse schilderes Betzy Akersloot-Berg een eeuw geleden atelier hield. “Het grappige was dat ik eerder al een kinderboek schreef, dat zich afspeelt in dat huisje, en dat ik daar nu zelf verbleef.”

Zwier schreef tientallen boeken – hij levert er minstens één per jaar af – vooral over zijn reizen, maar recentelijk ook over paddestoelen, volgend jaar over vogels en nu dus over mollen. “Volgende week verschijnt een omnibus van eerder gepubliceerde reisverhalen over Scandinavië”, zegt hij, “het heet Noordwaarts.” Zijn reizen bereidt hij altijd goed voor. “Ik begrijp niet dat mensen exotische oorden bezoeken en dan niets lezen van de gebruiken daar, de geschiedenis, de natuur. Mijn benadering is antropologischer. Op Nieuw-Guinea zocht ik uit waarom mensen bepaalde gebieden meden. ‘Daar zijn heksen’, luidde de verklaring, maar een antropoloog had ontdekt dat het tevens haarden van malaria waren.”

Volgens Zwier kun je de natuur op grofweg drie manieren benaderen: als bioloog, als romanticus of als mysticus. “In mijn boek hebben de hoofdpersonen een romantisch levensgevoel”, zegt hij, “al doen de mollen ook een beetje aan mythologie. Ooit zijn ze namelijk molvogels geweest en konden ze vliegen.”

De eenzelvige mollen, in de roman zowel als in de natuur, zoeken in de paartijd toch gezelschap, al was het maar voor een korte interactie. In het boek komt het daarbij tot vijandelijkheden tussen rivaliserende buurmannen. “In het echt gaat het er ook ruig aan toe”, weet Zwier. “Ik zag eens een natuurfilm over mollen. Twee mannetjes kwamen elkaar in een tunnel tegen. Dat werd me een gevecht!”

De Koningsmol, Een roman over mollen en mensen, KNNV-Uitgeverij, €19,95

[In Trouw, 30 juli 2021]

DELEN
Reacties zijn gesloten.