Mee-eter op de lis
De lissen bloeien en weinig bloemen hebben zo’n intense kleur als zij. Lissen worden ook irissen genoemd; zo is de blauwe iris een intens blauwe bloem uit de bergen, en is de gele lis een intens gele bloem die in en langs water groeit.
Als kind had ik een botanische voorkeur voor grote en felgekleurde bloemen, zoals dahlia’s. De bloemen van lissen/irissen waren niet alleen grote en felgekleurd, ze hadden ook nog eens een grillige, maar fraai symmetrische vorm. Ik vond ze prachtig.
Inmiddels is die kinderlijke voorkeur veranderd in een voorkeur voor kleine, witte bloemen, maar voor lissen/irissen heb ik een zwak gehouden. Ze staan in onze vijver uitbundig te bloeien.
Ik was even bij iemand op bezoek en bekeek daar de gele lissen. Op bijna elke bloem zat een klein insect dat op het eerste gezicht op een teek leek – donker, rond, gedrongen en met een getuite snuit die in de zuigstand stond.
Gisteren bekende ik in het Natuurdagboek dat teken nauwelijks op mijn empathie kunnen rekenen, en even voelde ik ook voor deze insecten afkeer. Maar dit waren natuurlijk geen teken, teken zijn niet eens insecten, dit waren snuitkevers. Die boren hun puntneus in de bloemen of stengels van de plant en zuigen er voedingsstoffen uit.
Ik dacht dat deze snuitkevers lisboorders heetten, analoog aan hazelnoot – en eikelboorders. Maar een lisboorder is een vlinder. Deze kevertjes worden verwarrend genoeg soms lissenboorders genoemd, maar meestal lissnuitkevers. Ze zijn niet bepaald zeldzaam; als je bloeiende gele lissen inspecteert, kom je ze meestal wel tegen. Ze zitten vaak vlak onder een bloem op de bloemsteel, en als je ze benadert, schuiven ze naar de onzichtbare zijde.
Thuis bekeek ik onze gele lissen eens goed, en ja hoor: snuitkevers. Lissnuitkevers hebben een wit stipje op hun rug.
Lissen/irissen kunnen wel wat van hun levenssappen missen en lijden niet zichtbaar onder hun mee-eters.
(Natuurdagboek Trouw, woensdag 22 mei ’24)