Oosterse schone

Natuurtuinier Jeanette Essink vertelde tussen neus en lippen (en allerlei opmerkelijke waarnemingen) door dat ze foto’s had van een oosterse schone. Of ik interesse had? Euh… Ik heb een paar jaar in Pakistan gewoond, waar de vrouwelijke schoonheden verstopt bleven achter poerda’s en onder boerka’s. Losbandiger dames droegen niqabs, en ik heb meegemaakt dat daarin als niemand anders het kon zien een lapje werd opengetrokken, waardoor een oceaandiep oog lonkte. Indische-oceaandiep, uiteraard.
Enfin, oosters is een niet bijster nauwkeurige definitie (zeg van Twente tot Japan), dus ik was benieuwd naar de foto’s. De oosterse schone bleek een vlinder te zijn. Een piepkleine, maar heel fijne vlinder. Wat een schoonheid! Tenminste voor wie van bont oftewel zwartwit houdt. Ik houd niet van zwartwitdenken maar des te meer van zwartwit zien. Contrastrijk!
De oosterse schone is een microvlinder uit de familie der sikkelmotten. Daar horen de fraaiste soorten bij, met de mooiste namen (naaldkunstwerkje, schorsvaandeldrager), maar ook grauwe en saai genaamde als de beruchte kledingmot.
In West-Europa komt de schone nog maar kort voor. In de jaren tachtig dook de soort voor het eerst in Duitsland op en pas in 2013 in België. Hun vermoedelijke herkomst werd ontdekt in een berkenbos met veel dood hout in Nederland. Oosterse schonen eten kennelijk graag vermolmd berkenhout, hun rupsjes althans. Hoelang de microvlinders al in Nederland leven en hoe ze er kwamen, is onbekend. Intussen hebben de schonen zich verspreid over het hele land, voor zover dat op zandgrond ligt: ruwweg de (zuid-)oostelijke helft dus, plus de duinen. Ook de tuin van westerse schone Jeanette huisvest ze blijkbaar.
De soort werd voor het eerst beschreven in 1854 door de Duitse arts en vlinderfan Gottlieb Herrich-Schäffer. Die had een exemplaar bemachtigd uit Turkije. Daar dankt de schone haar oosterse predicaat aan.
(Natuurdagboek Trouw, vrijdag 21 juni ’24)