Libel tussen de juffers
Boven het water van de Drentse A gloriëren beekjuffers met hun fraaie, donkerblauwe vleugenvlekken. Een fraai schouwspel om die elfjes langs de oever te zien dansen. Ze gaan steeds even zitten op een boven het water hangende oeverplant. Dan vouwen ze hun vleugels boven hun rug samen. Er snort een grotere libel langs. Die gaat even zitten op een blad en vouwt zijn vleugels niet samen, maar spreidt ze. Snel neem ik een foto. Daarop is te analyseren welke soort het is: een beekrombout.
Beekrombouten houden van schoon, voedselarm maar zuurstofrijk, langzaam stromend water. Kom daar eens om in ons van drijf- en kunstmest vergeven land. Wel, sommige beekdalen kampen slechts met stikstof die door de lucht neerdwarrelt, en zijn gevrijwaard van waterafvoer uit agrarisch gebied. Ze worden gevoed door kwelwater uit naburige, beboste zandruggen. Het water sijpelt door de grond en komt schoon en voorzien van kalk en ijzer aan in de beddingen.
Ook in de Drentse A is dat het geval. Het water is er kraakhelder. Het beekwater stroomt vrij snel, maar er zijn genoeg kronkels en door gevallen bomen beschutte delen, waar het water wordt afgeremd of zelfs bijna stilstaat. Als er dan begroeide oevers met zandige of slikkige beddingen zijn, kunnen de larven van de beekrombout er leven. Die graven zich overdag in en jagen ’s nachts op andere waterbeestjes.
Die larven leven meestal drie, soms vier jaar lang in het water. Dan wordt het tijd voor hun laatste vervelling: het uitsluipen. Ze klimmen langs waterplanten naar boven en breken daar uit hun huid. Even oppompen en opdrogen en hopla, een libel vliegt. Partner versieren, eitjes afzetten, klaar. Dat zijn vaak honderden eitjes op een kluit.
Beekrombouten zijn meestal geel met zwart. Ze kunnen tot eind juli rondvliegen maar hun piektijd is mei en begin juni. Ze zijn zeldzaam en bedreigd. Ik ben dus blij verrast met de waarneming.
(Natuurdagboek Trouw, vrijdag 14 juni ’24)