Geen mededogen voor de teek

Mijn geliefde is net als ik begaan met leven en leed van anderen, onder wie ook dieren en zelfs planten. Bij planten gaat het ons om de verscheidenheid van soorten, vormen, kleuren, die vernietigd wordt ten bate van de puissante rijkdom van enkele mensen. Bij dieren gaat onze empathie verder, omdat we ons kunnen vereenzelvigen met individuele dieren die lijden. Een orang oetan in de laatste boom van een weggevaagd oerwoud doet ons medelijden.
Het wordt anders als dieren ons last bezorgen. Een marter die onze konijnen of kippen doodbijt kunnen we nog een kleine overwinning van de natuur op de menselijke dominantie vinden. Maar voor mieren die het huis binnendringen en de keuken bezetten blijkt ons mededogen beperkt, en de teken die we van onze hond plukken gaan er onverbiddelijk aan.
Teken worden door mensen verafschuwd, en dat werden ze allang voordat de ziekte van Lyme bestond. Als kind bracht ik veel vrije tijd in het bos door, waar ik twee honden uit de buurt uitliet. Die hadden regelmatig teken. Ik herinner me dat een van de honden een teek op zijn ooglid had. Toen ik hem er met mijn nagels uitgedraaid had, kefte de hond blij, al kan dat mijn wensdenken geweest zijn.
Nu heeft onze hond vaak een teek, en de laatste was zo dik als een knikker. Ik wilde haar (bloedzuigende teken zijn vrouwtjes) bewaren in een doosje, omdat ze me bijna klaar leek haar stokje over te dragen aan de volgende generatie. Een volgezogen teek raakt vol nimfen, babyteekjes van speldenknopformaat. Mijn dochter speelde als peuter eens in het gras waar kennelijk zo’n teek openbarstte – ze zat onder de kruipende teekjes en toen ik die wegveegde, telde ik er twintig op mijn hand.
Een moederteek offert zich op voor haar nageslacht. Dat vervult ons niet met ontroering maar met weerzin. Ik goot destijds kokend water over het teken-gras en mocht nu de teek niet bewaren van mijn geliefde. De teek moest dood.
(Natuurdagboek Trouw, dinsdag 21 mei ’24)